Historie

Een greep uit “Ede bij gaslicht”

Maty Romein heeft in 2004 het boekje “Ede bij gaslicht” uitgebracht. In dit boek beschrijft zij de geschiedenis van de wijk de Boschpoort en het winkeltje van Lammert van de Bospoort. 

Op deze pagina zijn een paar gedeeltes uit “Ede bij gaslicht” te lezen. Een leuke blik in de historie van het winkeltje, maar ook een kijkje in het leven van Lammert van de Bospoort en zijn familie. 

Het onstaan van het woon-winkelhuis

Gebouwd eind 19e eeuw, een zogenaamd woon-winkelhuis, anderhalve bouwlaag hoog, opgetrokken van baksteen met een symmetrische voorgevel, die je als het ware in drieën kunt opdelen. In ’t midden de winkeldeur, erboven een stolpvenster met keperboog. Achter dat venster zullen later twee kamertjes afgetimmerd worden van de zolder voor de beide dochters van Van de Bospoort, de toekomstige bewoners.

Het in 1901 getrouwde echtpaar Lammert Hendrik van de Bospoort en Bartje Christina Klok gaat er na de eeuwwisseling wonen. Ze richten achter het rechtse zesruits schuifvenster hun kruidenierswinkel in en zetten de groene louvreluiken aan weerskanten wijd open, zodat elke voorbijganger de uitgestalde koopwaar op de planken achter het raam goed kan zien. Kijkers worden kopers! Die hebben ze nodig. Voor het eendere raam links van de deur, met dezelfde mooie, geopende louvreluiken, wordt vitrage opgehangen. Deze kamer daarachter willen ze gaan verhuren. Het huis is groot genoeg. Achter de winkel is de woonkamer, met twee bedsteden. Dat is voorlopig voldoende. De kamer heeft een schuifvenster met platte luiken. Licht genoeg. En anders wordt de petroleumlamp, boven de tafel met de vier stoelen eromheen, aangestoken. Er staat een plattebuiskachel in de schouw tegen de achterwand van de winkel. Achter de linkerkamer, met ook een raam dat omhoog geschoven kan worden en een zwarte, marmeren schouw heeft, bevindt zich nog een kamer, die als slaapkamer door de huurder gebruikt kan gaan worden. Deze kamer heeft een hoog betralied raampje.

Het derde gedeelte van het huis is het achterhuis. Dat heeft een prachtige, dubbele opgeklampte boogdeur en wordt later in tweeën gedeeld door een houten wand. Links de keuken, met daarin ook weer een schuifvenster en twee trappen. Eén leidt naar de zolder en één naar de kelder. In deze ruimte staat het fornuis.

Rechts is de ‘deel’, met een pomp en een klein aanrecht. De Van de Bospoorten hoeven dus geen gebruik te maken van de in de Bospoort her en der verspreid staande pompen. Zij hebben hun eigen watervoorziening, die in de winter, als het vriest, goed ingepakt moet worden met stro. Veel van de winkelvoorraad wordt hier opgeslagen. Achter de woning is een aanbouw. In deze ruimte wordt de was gedaan en kun je naar het toilet. Hoewel… ‘toilet’ is een te groot woord. ‘Poepdoos’ is een eerlijker benaming. Helemaal niet erg, want de diepe achtertuin kan heel wat mest gebruiken. In de hoek staat een bakstenen oven onder een gietijzeren kookpot om water in te warmen voor de was. De varkens hebben er ook hun onderkomen. Er is zelfs nog plaats voor een geit. Achter de aanbouw de overdekte varkensloop of mestkuil. Bijna iedere bewoner in de Boschpoortwijk, of hij nu een woonwinkelhuis of een boerderijachtige woning bewoont, houdt varkens. Eén voor de slacht, voor eigen gebruik, en één of meer voor de verkoop. Ook houdt men kippen. Een ei hoort erbij! En de moestuin voorziet de bewoners van aardappelen en groente. Bij Lammert van de Bospoort gaat het precies zo. Daarin verschilt hij niet van de andere Bospoortbewoners.

Heeft de familie Van de Bospoort haar naam te danken aan de plek, waar ze woont, de ingang van het Edese Bos? Het bos, waar ’s zomers zoveel mensen van elders graag naar toe komen om er te genieten van alles wat het te bieden heeft aan loof- en dennenbomen, heuvels en dalen, bodembedekkers en struikgewas, aan sfeer en geheimzinnigheid? Een bos om zuinig op te zijn. Berend Lammert Hendriksz (de voorvader van Hendrik) komt in de maand november van het jaar 1812, in de franse tijd, naar Ede en wordt dan, zoals in die tijd verplicht is geworden, bij de burgerlijke stand ingeschreven met een bijpassende achternaam: Van de Bospoort. Er zijn kennelijk al genoeg Hendriksen in Ede! En Berend Lammert Hendriksz, woont vlak bij de poort van het Edese bos, vandaar!

‘Het sierlijkst van de bosschen uit den omtrek is ongetwijfeld het Edesche bosch. Heerlijk woud, wie zal u naar waarde beschrijven? Er ligt iets onbeschrijfelijks in de koele, schemerende, zwijgende stilte rondom ons; men wenscht er alleen te zijn of met een enkelen vriend, of met wie we nog hooger schatten dan een vriend.

Hier blanke beuken, wier breed uitgeslagen takken geen kreupelhout onder zich dulden; ginds schubbige dennen, in den zomertijd met bleekgroene toppen getooid; verder laag struikgewas, veilig toevluchtsoord voor ’t schichtig konijn en den rappen haas. Een tapijt van ’t heerlijkst mos dekt den bodem en noodigt u tot rusten uit; den ganschen dag zoudt ge willen toeven in dezen tempel der natuur’(….) ’In vroeger jaren was het bosch bij het dorp door een hek afgesloten; dit deel van het dorp wordt nog “Boschpoort” genoemd.’ – Verbeek en van Gortel, 1888, 37v.

Het belang van werk

Nu mag je nog zo’n mooie naam gekregen hebben en dicht bij een schitterend bos wonen, er moet wel voor brood op de plank gezorgd worden. Als Lammert Hendrik van de Bospoort samen met zijn vrouw Bartje Christina Klok zijn kruidenierswinkeltje start op het adres Dorp Eª 10 is het hard werken geblazen. Dat is Lammert echter met de paplepel ingegoten. Zijn vader, Hendrik, was ook koopman-winkelier en grootvader Lammert was dagloner. Zou, om dat te benadrukken, ’s avonds om 9 uur de papklok in de toren van de Oude Kerk luiden?

Bartje zorgt in ieder geval elke avond voor een bord pap voor hen beiden, voordat ze de bedstee opzoeken. Morgen is het weer vroeg dag voor hen. Evenals voor de meeste bewoners van Ede en omgeving. Werken zolang het dag is, net als hun voorouders. Eeuwenlang hebben de boeren stug volgehouden de schrale, onvruchtbare zandgronden te bewerken. Gezaaid en geoogst hebben ze. Voorspoed en tegenspoed wisselden elkaar af. Het ongewisse stempelde de boeren op de Veluwe. Ze werden voorzichtig, vasthoudend, argwanend en zuinig.

‘Iedere lente opnieuw werden de bouwakkers gereedgemaakt; als de bidstond voor het gewas de boeren naar het bedehuis samenriep, waren vele harten nog vol goede verwachting, maar dan – in den voorzomer – deed de ongunst der elementen zich gelden: droogte en nachtvorst vernielden de gewassen, de armelijke weiden verbrandden. Dat er een zeker fatalisme groeide in de harten dier zwoegende zandboeren, al zeiden ze met Job: “De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, de naam des Heeren zij geloofd!” – het behoeft niemand te verwonderen.

Met dat al bleven de materieele welvaart, de vooruitzichten jaar in jaar uit zeer bedroevend, scherp werd het weinige geld dat door den verkoop van een stuk vee of anderszins binnenkwam, bewaard en bewaakt, het gezin moest zich tevreden stellen met het hoogstnoodige voedsel, de kleeding werd slechts spaarzaam vernieuwd.

Het land en de hof verschaften den leeftocht, ’s winters werd er voor eigen gebruik een varken geslacht, brood bakte men zelf in den primitieven oven en de winkeliers uit de dorpen verdienden slechts een paar stuivers aan de zuinige boeren….’ – Gazenbeek, ‘De Veluwenaars’, in Meertens en De Vries, 1938, 105v.

Het waar aan de man brengen

Lammert gaat met zijn kruidenierswaren de boer op. Van de koopkracht van het geringe aantal inwoners van het dorp Ede kun je geen hoge omzet verwachten. Vooral niet omdat Lammert van de Bospoort niet de enige kruidenier is in Ede. Of je nu kruidenier bent of groenteboer, manufacturier of bakker, je zult er op uit moeten in de Bospoort en de buurten om je waren aan de man of vrouw te brengen. Er wordt ook gevent in de Grootestraat en andere wegen zoals de Stationsweg, waar steeds meer villa’s gebouwd worden voor rijke rustzoekers in Ede. De één doet dat met een bakfiets of een transportfiets met mand voorop, de ander met paard en wagen. Ook hondenkarren worden voor dit doel gebruikt. Lammert heeft een geheel eigen manier van productenvervoer. Een kruiwagen! Hij vergroot de inhoud daarvan met hoge, opstaande zijplanken – schotten -, geverfd in de opvallende kleur blauw. Zelen, brede banden, lopen gekruist over zijn rug en schouders, naar en van de bomen (handgrepen) van de kruiwagen en maken hem zo het voortduwen van de volgeladen ‘krui’ lichter. Begrijpelijk dat Lammert van de Bospoort als ‘Lammert met de krui’ door ’t leven gaat. Hij heeft trouwens nog een bijnaam: ‘Lammert bal’.

Als de meisjes Elbertsen uit de Doesburgerbuurt met hun vriendinnetjes naar school gaan, letten ze op woensdagmorgen goed op of ze ‘Lammert bal’ al zien aankomen. Dat is namelijk de ochtend dat Lammert de Doesburgerbuurt ‘doet’. Zodra ze hem zien in zijn blauwe buis en met z’n zwarte petje op, lopend op klompen achter zijn krui, hollen zij, ook op klompen, naar het kruiwagenwinkeltje en kijken Lammert vol verwachting aan. Hij stelt hen niet teleur en geeft ieder een suikerballetje, één van de specialiteiten van ‘Lammert bal’.

De werkweek voor Lammert en zijn vrouw

In de werkweek van Lammert van de Bospoort zit een vast patroon. De maandagmorgen is voor de Maanderbuurt en de woensdagochtend voor de buurt Doesburg. Op vrijdag vertrekt hij met een mand vol boter, kaas en eieren naar de markt in Arnhem. Per trein vanaf station Ede S.S. De tussenliggende dagen zijn bestemd voor werken in de winkel en de tuin, een lap van 100 m. lang, afgeschermd van het Stompekamperpad door een dichte struiken- en bomenhaag. De moestuin is groot genoeg om er het hele jaar door aardappels en groente van te kunnen eten. ’s Zomers vers uit de tuin en ’s winters uit de weckfles of de inmaakpot. Het onderhoud van een moestuin vraagt wel veel tijd. Ook de varkens en de kippen hebben hun verzorging nodig. Er is geen mestprobleem. De moestuin kan de varkensmest goed gebruiken.

Bijna iedereen in de Bospoort heeft zowel een flinke moestuin als varkens en kippen. Het is een welkome aanvulling op het vaak niet zo bijzonder hoge inkomen dat verkregen wordt uit handel of ambachtelijke arbeid.

Ook voor Lammerts vrouw, Bartje, is er veel werk aan de winkel. En niet te vergeten aan het woonhuis. Het huishouden vraagt in die tijd veel van een vrouw. Wassen bijvoorbeeld is zwaar werk. Eerst het water, met de witte was erin, koken in de kookpot. Van het vuur halen en het wasgoed met de wasborstel op het geribbelde wasbord flink schrobben, wringen en in een andere, met water gevulde teil goed spoelen, stevig uitwringen en aan een drooglijn ophangen. ’s Zomers buiten, als zon en wind vrij spel hebben om het wasgoed kraakhelder te drogen. Na de witte was volgt in hetzelfde sop de bonte was, met een gelijke behandeling. In de winter worden de grote stukken op de zolder gedroogd, de kleine op een wasrekje bij het fornuis. Waarna nog het strijken, vouwen en opbergen wacht.

Eten koken is eveneens een bewerkelijke aangelegenheid. Altijd moet het fornuis ervoor opgestookt worden. Daar is veel hout voor nodig. Het hebben van hakhout en een voorraadje sprokkelhout is van groot belang. Bij de Van de Bospoorts kun je ook takkenbosjes en aanmaakhout kopen. Het zijn bijproducten voor de verkoop, die ‘achterom’ verkocht worden. Dat is eveneens het geval met de verkoop van petroleum. Je kunt je kan laten vullen met die onmisbare brandstof voor lampen en oliestellen. En niet te vergeten bier! Ook daarvoor loop je door het klinkersteegje, rechts van de winkel, achterom. Je laat merken dat je er bent door het roepen van ‘Volluk!’ en je wordt geholpen. Zie het als klantenservice. Het is buitengewoon belangrijk veel aan klantenbinding te doen. Er zijn meerdere kruideniers!

Een kijkje in de winkel

Als het winkelbelletje rinkelt, wat door ’t hele huis te horen is, haast Lammerts vrouw zich naar de winkel. De koerduif in zijn kooi boven de deur naar de kamer heeft zich inmiddels ook laten horen: ‘Roe-koe!’

Die winkel mag er zijn. De toonbank valt op door zijn mooie ossenbloedrode kleur. Deze steekt kleurig af tegen het okergeel, waarin het overige houtwerk is geschilderd en tegen de witgekalkte muren. Vooraan op de toonbank, meteen rechts bij de winkeldeur, staat een houten hekje, rood geverfd. Het beschermt de weegschaal en de geldlade erachter tegen grijpgrage vingers. De in okergeel geverfde grutterskast, die de hele muur achter de toonbank beslaat, staat vol met blikken, bussen en flessen. De bakken onderin de kast, met een schuine rand naar voren, zijn goed gevuld met grutterswaren als rijst, bonen, erwten, suiker, havermout, vermicelli, sago, boekweitmeel en gort. Groene zeep, stijfsel en stroop worden ‘los’ verkocht.

Boven de toonbank hangt vanaf het plafond een balk met een lang touw er langs gespannen. Er hangen papieren zakjes in verschillende soorten en maten aan. Daar worden straks de grutterswaren of de snoepjes in gedaan en op de weegschaal gewogen. Die staat op de toonbank, achter het hekje. Op de toonbank staan ook enkele glazen stopflessen met de meest gewilde snoepjes gevuld: pepermunten, zuurtjes, kussentjes, drop en zoethout. Aan de muur, naast de kamerdeur, zijn planken bevestigd, waarop schoonmaakmiddelen en rookwaren staan uitgestald. Er is ook een plank met spijkers, waar borstels, kwastjes en zeefjes aan hangen.

“Blieft u anders nog iets?”

Wanneer een klant koffie wil, worden de koffiebonen uit het grote ‘Kanis en Gunnink’- blik geschept en in een papieren zak afgewogen. ‘Gemalen graag’, zegt de klant. Dat kan. In de winkel staat een beukenhouten koffiemolen met een koperen trechter en aan de zijkant een grote slinger en daar worden de koffiebonen in gemalen. De pittige geur verspreidt zich in de winkel. Dit is hèt moment voor een gezellig praatje.

De klant heeft nog meer nodig. Boter. Uit een grote Keulse pot onder de toonbank wordt een klont boter geschept op vetvrij papier, daarna gewogen. Vervolgens wordt het papier dichtgevouwen en is het ‘pakje boter’ klaar om mee te nemen in de karbies, de van stof gemaakte of van stro gevlochten boodschappentas.

‘Blieft u anders nog iets?’ Ja, de stroop is op. Er wordt een leeg kannetje op de toonbank gezet, dat nu gevuld moet worden met stroop. De schep wordt in de bruine, stroperige massa gestoken, omhoog gehaald, om en om gedraaid en boven het stroopkannetje gehouden. Met een dikke straal loopt de stroop in het kannetje.

De klant wil contant betalen en niet ‘op de pof’. Er zijn klanten die één keer per week willen afrekenen. Daarvoor moet het langwerpige kasboek te voorschijn gehaald worden. De aankoop met de prijs erbij wordt erin opgeschreven. Dan maar hopen dat dat afrekenen ook echt gebeurt! Sommige vrouwen sturen hun man om dat te doen. Liefst op de zaterdagavond vindt dat plaats. Onder het genot van een kopje koffie en een dikke sigaar!

Vandaag moet het eindbedrag uitgerekend worden. Dat gebeurt op het randje van een krant, zorgvuldig voor dit doel afgescheurd. Wat hergebruik betreft is dit echtpaar zijn tijd ver vooruit!

Voor het overige gaat het zo min mogelijk met de tijd mee. Dat geldt voor Lammert en zijn vrouw Bartje, later ook voor hun twee dochters, Hilletje (geb.1904) en Bartje (geb.1910). Leidraad in hun later leven zal zijn: alles moet blijven zoals vader en moeder het hadden. Van verspilling is nooit sprake. Iets zomaar weggooien is er niet bij. Woorden als ‘vrij’ en ‘vakantie’ komen niet in hun woordenboek voor.

Terug in "het winkeltje"

Het woonwinkelpand van Lammert van de Bospoort krijgt na de bouw aan het eind van de 19e eeuw het adres Dorp 16a. In 1900 verandert dat in Dorp Eª 10. daarna wordt het in 1910 Grootestraat 10, later 9. Na 1949 zal het Amsterdamseweg 20 worden.

Naar dat pand – met bedsteden! – gaan we nog even terug.

Lammert gaat trouw met zijn krui de boer op, tijdens en na de Eerste Wereldoorlog. Vrouw Bartje verzorgt man en dochters, huishouden en winkel. En de kostgangster, juffrouw Brusse van de Paaschbergschool. Dat is ook de school van de beide dochters. Aan de hand van juffrouw Brusse, die het haar in een knotje boven op haar hoofd draagt, huppelt Bartje dagelijks naar school in de mobilisatietijd. Hilletje, de oudste, komt halverwege die tijd van school af. Haar moeder kan haar goed gebruiken en leert haar de fijne kneepjes van kruideniersvrouw zijn. Te kiezen valt er voor Hilletje niets. Zo hoort het. Als meisje kom je thuis om van je moeder het vak te leren of in een dienstje te gaan. Vader Lammert heeft het er wel eens moeilijk mee. ‘Als ik een zoon had kocht ik paard en wagen’ , vertrouwt hij eens een buurman toe. Nu blijft hij met zijn kruiwagen de kruidenierswaren aan de man brengen. Wel een goedkoop vervoermiddel. Dat komt goed uit. ‘Zuinigheid’ staat hoog aangeschreven bij de Van de Bospoorts.

Bartje wil graag schooljuffrouw worden. Net als juf Brusse. Ze geniet, net als de andere kinderen uit haar klas, van het jaarlijkse schoolreisje. Wat denk je: zomaar een dagje uit naar Scheveningen. In een melksalon je meegebrachte boterhammen opeten en een glas melk drinken. Dan naar het strand. Schoenen en kousen uit. Pootje baden. Meester Schreuder en zijn collega’s blijven, keurig gekleed, toekijken. Houden zelfs hun hoed op!

Voor Bartje blijft het bij schoolreisjes. Van op vakantie gaan is geen sprake. Nu niet en later niet. De kinderen uit haar klas zijn allemaal bekenden uit de Boschpoortbuurt: jongens van Hansman, Werner, Van de Weerd, Van Deutekom, Geels en meisjes van Van de Weerd, Staf en Hey, om er maar eens een paar te noemen. Doorleren is er voor Bartje niet bij. Ze moet thuis komen en meehelpen. Het winkelwerk is voor Hilletje en het huiswerk voor Bartje. Het worden echte huismusjes, met alleen een middagje meisjesnaaikrans. Daar worden kleertjes gemaakt voor het weeshuis ‘Neerbosch’ bij Nijmegen. Een begrip in de jaren twintig. Eén keer per jaar een reisje per trein en bus naar Nijmegen om contact te houden met de ‘weesinrichting’ is een hoogtepunt.

Als het mooi weer is wordt er genaaid in het tuinprieel van wethouder Van Voorthuizen. Zijn vrouw en juf Brusse zijn de leidsters van deze krans.

De zondag is rustdag. Lammert heeft, naar de gewoonte in deze tijd, zitplaatsen gehuurd in de Oude Kerk. Het gezin gaat trouw naar de kerk. In donkere kleding. De meisjes dragen een hoed. Ook ’s middags, als Bartje naar de openbare school aan het Maandereind loopt, heeft ze haar hoedje op. Ze is daar leidster op de zondagsschool. Vaak loopt ze samen op met de tien jaar jongere Rina Roosenboom van de meelhandel op de hoek van de Otterloscheweg en de Kampstraat.

De familie Van de Bospoort heeft zelf ook een prieeltje achter het huis. Maatje Schimmel (1928) uit de Krommesteeg krijgt, als schoolmeisje, ook suikerballetjes van Lammert met de krui. Vóór haar trouwen werkt zij een tijdlang bij de Van de Bospoorts. Moeder Bartje wordt geplaagd door reuma en kan steeds minder uit de voeten. Een halve dag per week ( 8 uren!) werkt Maatje er. Het gezelligste moment vindt ze het koffiedrinken in ’t prieeltje. Tijd voor een praatje. Even pauze.

Er is veel te doen. Vooral in de schoonmaaktijd. De stromatrassen moeten geschud en gelucht, de plattebuiskachel gepotlood. Daar komt Maatje soms extra voor terug, nadat ze thuis geholpen heeft bij het melken. Ze is er om dochter Bartje te assisteren. Maar soms roept Hilletje haar hulp in. ‘Kom eens even een zak suiker brengen’. Het is druk in de winkel en de suikerbak in de grutterskast is zo goed als leeg. Maar Hilletje houdt graag een oogje in ’t zeil in de winkel. Ze kan nu niet weg. Je weet nooit wat klanten uitspoken als je even naar achteren bent.….

Maatje sjouwt de zware zak suiker naar de winkel. Waarom niet? Maar Bartje is het daar niet mee eens: ‘Je werkt voor mij!’ Zo zijn er wel vaker wrijfpunten tussen de gezusters en dat zal later niet minder worden.

Het winkeltje verder in de tijd

De crisisjaren en de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) zijn moeilijke, donkere jaren. Ook voor de Van de Bospoorts. Werkloosheid, armoede en de bezettingstijd met voedselschaarste maken het een kruidenierswinkel er niet gemakkelijker op. De meeste artikelen zijn ‘op de bon’, als ze er al zijn. De eigen tuin en het eigen varken zijn een uitkomst. Moeder Bartje zit de hele dag ineengedoken in haar stoel. Gelukkig is er de wijkverpleegster die haar verzorgt. Hilletje werkt zich krom in het winkeltje.

Na de oorlog werkt Nellie Krop (1931) van de Stompekamperweg – zij is dan al getrouwd en heeft vijf kinderen – bij Van de Bospoort in de huishouding. Met Hilletje heeft ze weinig te maken; die runt de winkel en ontvangt de ‘reizigers’, vertegenwoordigers van diverse firma’s die hun best doen de producten, nieuwe en verpakte, aan de man, in dit geval aan de vrouw, Hilletje, te brengen. Vader Lammert is er doorgaans op uit of werkt in de tuin.

Nellie wast af, maakt schoon en helpt bij de verzorging van moeder Bartje.

Ze mag de afwas alleen met lauw water, zonder zeep, afspoelen en vervolgens het water niet weggooien, maar er door toevoeging van wat meel varkensvoer van maken. Zuinigheid met vlijt….

Soms komt het dochtertje van Nellie mee. Die krijgt dan als karweitje blaadjes knippen van oude kranten, die je niet zomaar weggooit. De blaadjes worden gestapeld, een draadje erdoor – daarna wordt het bundeltje papiertjes opgehangen in de ‘poepdoos’. Goedkoper WC-papier kun je je niet voorstellen! Niet geschikt voor de verkoop….

“Toen wij in de pastorie van de Noorderkerk woonden, waar mijn vader, Ds.B.Slingenberg, predikant was van 1948 tot 1959, kwamen wij als kinderen vrij geregeld in het winkeltje. Het kruidenierszaakje aan de overkant werd toen gedreven door Hilletje, een Veluwse vrouw, gekleed in zwarte kleren met daaroverheen een lichtgrijs bloemetjesschort. We deden er vooral boodschappen als er plotseling iets ‘op’ was, zoals suiker, blueband of koffie. Er was in die tijd nog een soort gedwongen winkelnering. De gereformeerden kochten bij de gereformeerde middenstand, de hervormden bij de hervormde winkeliers. Zo herinner ik mij dat wij drie bakkers aan de deur hadden, die bij toerbeurt hun gereformeerde broden kwamen afzetten aan ons grote gezin met zeven kinderen.

Hilletje, tegenover ons, was makkelijk te bereiken. Mammie zei dan: ‘Ga even naar Hilletje, de suiker is op’.

Alle boodschappen werden ingeschreven in een langwerpig kasboek. Hilletje had dat op de toonbank liggen, samen met een heel dik potlood, een soort timmermanspotlood.

De suiker, het meel of de bonen werden uit een bak of lade geschept en in een papieren zak gedaan. De zakken hingen aan een touwtje boven de toonbank. Op de toonbank stond de weegschaal. Rood en daarop in gouden letters ‘Van Berkel’. Deze weegschaal bestond uit twee platen, waarvan één een zakkenhouder bevatte. Op de andere plaat kwamen de koperen contragewichten.

Als het belletje van de winkeldeur klingelde kwam Hilletje uit het achterhuis te voorschijn. Daar, in het achterhuis, was het naar mijn idee pikdonker. Het winkeltje zelf was ook donker. Voor het enige raam was een hele opstelling van planken met potten en blikken. Op de toonbank stonden ook glazen potten met snoep.

Als je na sluitingstijd achterom ging, liep je door het steegje naar achteren, waar de deel was. Daar ging je binnen en riep je ‘Volluk!’, waarna Hilletje het gevraagde artikel haalde.

De ‘beelden’ van het winkeltje verschillen bij mijn broers en zusters niet veel. We hebben er allemaal boodschappen moeten doen.

Het geld zat in een laatje in de toonbank. Als je moest afrekenen en Hilletje kon niet wisselen, dan trok zij haar zwarte rok omhoog. Daaronder zat een witte onderrok met een zakje met (papier?)geld.

In het winkeltje was veel snoep, zuurstokken, kaneelstokken, zoethout. Aantrekkelijk voor kinderen.

Het winkeltje van Hilletje was in elk geval in de jaren dat wij in de pastorie hebben gewoond, 1948-1959, een vast adres voor boodschappen voor mensen uit de buurt’. – Uit een brief van Mevrouw Mathilde Schoute-Slingenberg te Wageningen (2004)

In 1954 sterft vader Lammert en in 1957 moeder Bartje. De wijkverpleegster van het Groene Kruis, zuster Christien Wateler (1910), is in die jaren een geweldige hulp en steun voor het gezin. Haar taak is soms zwaar: zieke mensen in bedsteden verzorgen is niet echt makkelijk! ’t Is er donker en je kunt de patiënt maar aan één kant benaderen. Zuster Wateler herinnert zich die bezoeken bij de Van de Bospoorts nog goed.

‘Ze waren blij dat je kwam. Maar wat leefden ze zuinig voor zichzelf. Voor mijn plezier hebben ze een lampje aangebracht in de bedstee. Op een dag was er zomaar een radio. Een werelds ding. Alleen voor kerktelefoon, zuster!’ – Mededeling van mevr.C.E. Wateler te Zeist (2003)

Na de dood van hun ouders moeten Hilletje en Bartje samen verder. Ieder met haar eigen taak. Hilletje vóór en Bartje àchter. Maar ze controleren elkaar wel! Zeer eens zijn ze het in het bewaren van het oude. Niets mag veranderd worden. Alleen ’s zondags zie je ze samen naar de kerk gaan. Voor het overige speelt het leven zich af achter de winkeldeur.

Hilletje roept vaak de jeugd in de buurt te hulp om boodschappenboekjes bij de klanten weg te brengen en op te halen. Vervolgens moet het bestelde klaargemaakt en bezorgd worden. Een tijdrovende methode. De jongens verdienen er wel een zakcentje mee.

Arend van Deutekom (1942) moet van zijn moeder – in zijn herinnering tenminste – zo ongeveer elke dag even voor een kleinigheidje dat ze vergeten is naar het winkeltje. Steevast luidt de begroeting: ‘En, jongeheer van Deutekom, wat mag het vandaag zijn?’

Het gevraagde wordt afgewogen en in een papieren zak gedaan. Bij dropjes is dat een puntzakje. Een tuutje. Veel wordt er verder niet gepraat. ‘Groeten thuis’. Maar o wee als je een week niet geweest bent. ‘Is je moeder ziek?’

Als regel geldt: Koop jij bij mij, dan koop ik bij jou. Zo niet, dan gun ik het een ander. Wanneer Hilletje in 1974 ziek wordt en overlijdt, gaat de winkeldeur op slot.

Bartje trekt zich terug. Wel wil zij goed op de hoogte blijven van wat er zich afspeelt op kerkelijk en gemeentelijk erf. Ze leeft haar eigen leventje, zoals haar vader, moeder en zuster dat ook deden. Zo behoudend mogelijk. Ze schroomt niet de hulp van velen in te roepen of om uitleg te vragen – zonder aanzien des persoons. De buurman of de dominee, de tuinman of de notaris, de thuiszorg of de wethouder, ’t maakt voor haar geen verschil. Veel mensen staan om haar heen. Ze blijft wie ze is. Ze leest de krant van voor naar achter en weer terug. En legt die vervolgens op een stapel, die almaar hoger wordt. Bert Geels (1937), genoemd naar grootvader Lambertus, zoon van Gerrit, die elke week namens zijn vader het krantje ‘Licht in de avond’ bij Bartje brengt, ziet de stapel groeien. Bartje leeft nog in het verleden. Bij het weggaan zegt ze: ‘Dag Gerrit’.